Broers en zussen minder vaak gescheiden na gezamenlijke uithuisplaatsing dan gedacht
Bij het uit huis plaatsen van kinderen is het advies broers en zussen waar mogelijk samen te plaatsen. Uit eerder onderzoek bleek dat zij in bijna de helft van de gevallen toch gescheiden worden geplaatst, maar dit onderzoek kende beperkingen. Daarom onderzocht de Universiteit van Amsterdam in een representatieve steekproef hoe vaak gescheiden plaatsing na een gezamenlijke uithuisplaatsing voorkomt en welke redenen hieraan ten grondslag liggen. Het blijkt nu dat gescheiden plaatsen van broers en zussen minder vaak voorkomt dan eerder werd geschat. Informatie over de redenen voor gescheiden plaatsing is helaas beperkt aanwezig. Maar het lijkt ongeveer in de helft van de gevallen te gebeuren vanwege praktische belemmeringen en in de andere helft vanwege contra-indicaties.
Uithuisplaatsing is een laatste redmiddel om ervoor te zorgen dat het kind veilig is en zich goed kan ontwikkelen als het in de thuissituatie niet goed gaat. De Richtlijn Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming adviseert om broers en zussen waar mogelijk samen te plaatsen, tenzij dat om bepaalde redenen niet mogelijk of wenselijk is.
Minder vaak gescheiden plaatsing
De Universiteit van Amsterdam voerde dossieronderzoek uit bij zeven jeugdhulpinstellingen. Tussen 2015 en 2020 werden er bij deze instellingen in totaal 1.717 broers en zussen gezamenlijk uit huis geplaatst, afkomstig uit 726 gezinnen. In totaal werden 480 kinderen gescheiden geplaatst. Afgerond is dat met 28% minder dan in de eerder geschatte 35-50% van de gevallen.
Gebrek aan ruimte en onderlinge conflicten
Geen van de deelnemende instellingen registreerde systematisch de redenen voor gescheiden plaatsing, waardoor een betrouwbaar overzicht hiervan niet mogelijk is. Enkele dossiers bevatten wel informatie over (mogelijke) redenen: praktische belemmeringen bleken ongeveer even vaak genoemd te worden als contra-indicaties. De meest genoemde praktische belemmeringen in interviews zijn het gebrek aan ruimte of financiële middelen bij pleeggezinnen en gezinshuizen. Als contra-indicaties noemden respondenten vooral onderlinge conflicten tussen kinderen, parentificatie (één van de kinderen neemt de ouderrol op zich) en een negatieve dynamiek tussen de kinderen onderling.
Respondenten noemden ook factoren die zwaarder wegen dan het samenplaatsen van broers en zussen, zoals de belangen van het individuele kind, het voorkomen van voortijdige beëindiging van de plaatsing en plaatsing in het netwerk.
Betere ondersteuning en recht op samenplaatsing
Het overgrote deel van de respondenten gaf aan dat het mogelijk is om het aantal gescheiden plaatsingen verder terug te dringen. Hun suggesties zijn het verruimen van het aanbod en/of de capaciteit van pleeggezinnen en gezinshuizen die meerdere kinderen op kunnen vangen, het beter faciliteren en ondersteunen van pleeg- en gezinshuisouders, en het wegnemen van financiële belemmeringen bij pleeg- en gezinshuisouders. Daarnaast vinden respondenten het in de basis goed als het een recht wordt van kinderen om na een uithuisplaatsing samen met broers en zussen geplaatst te worden. Zij zetten echter ook hun vraagtekens bij de haalbaarheid en de uitvoerbaarheid van die wettelijke verankering.