Inzet neurotechnologie in het strafrecht vraagt nog belangrijke stappen
Neurotechnologie staat de laatste jaren sterk in de belangstelling. Ook in het justitie- en veiligheidsdomein. Het beeld van een overheid die een ‘kijkje in de hersenen‘ afdwingt van verdachten van strafbare feiten, of de werking van de hersenen zelfs beïnvloedt, roept huiver op. Maar zover is het nog helemaal niet, blijkt uit onderzoek van Universitair Medisch Centrum Utrecht, in opdracht van het WODC. In het vandaag gepubliceerde verkennend onderzoek schetsen de onderzoekers een reëel beeld van de kansen en risico’s van de inzet van neurotechnologie in het strafrecht.
Neurotechnologie wordt al ingezet in het strafrecht, zo blijkt uit het onderzoek, maar alleen als medisch-diagnostisch hulpmiddel. Bijvoorbeeld in de strafzaak over de afpersing van de familie De Mol. Daarin werd de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar geacht, nadat met MRI- en PET-scans werd vastgesteld dat hij leed aan fronto-temporale dementie.
Verschillende technieken denkbaar
Het onderzoek brengt verschillende neurotechnologieën in kaart die van belang kunnen zijn voor de thema’s opsporing en waarheidsvinding, risicotaxatie en interventie. Bijvoorbeeld functionele MRI (fMRI) voor het identificeren van misleiding of het inschatten van recidiverisico’s. Of stimulatietechnieken als mogelijke interventie binnen de forensische psychiatrie. Voordat nieuwe neurotechnologie verantwoord kan worden ingezet in het strafrecht is nog veel nader onderzoek nodig, concluderen de onderzoekers.
Vragen over effectiviteit en betrouwbaarheid
Zo zijn er nog belangrijke vragen over de effectiviteit, betrouwbaarheid en veiligheid van neurotechnologieën die eerst beantwoord moeten worden. Bijvoorbeeld: is het optreden van een bepaald hersensignaal specifiek gerelateerd aan een leugen of kan er ook een ander proces aan ten grondslag liggen? Bovendien gaat strafrecht steeds over individuen, terwijl in neurowetenschappelijk onderzoek groepsvergelijkingen gebruikelijk zijn. In hoeverre is een technologie ook individueel effectief en betrouwbaar? En kunnen bepaalde persoonskenmerken, zoals geslacht of etniciteit, dat beïnvloeden waardoor ongelijke behandeling op de loer ligt? Ook is nader onderzoek nodig als het gaat om technieken die bedoeld zijn om de hersensignalen te veranderen (hersenstimulatie). Wat zijn de risico’s van ongewenste fysieke of psychische bijwerkingen? En wegen de voordelen op tegen de nadelen?
Verhelderen juridische en ethische kaders
Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de kaders rondom mensenrechten en het gebruik van neurotechnologie in het strafrecht onvoldoende helder zijn. Bijvoorbeeld: onder welke omstandigheden mag neurotechnologie tegen de wil van de betrokkene worden gebruikt? Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft zich niet direct uitgelaten over de (on)toelaatbaarheid van neurotechnologie in het strafrecht. Bovendien sluiten de onderzoekers niet uit dat door de specifieke aard van neurotechnologie een nieuwe dynamiek ontstaat in de discussie over mensenrechten. Mogelijk zelfs een invoering van nieuwe fundamentele (neuro)rechten. Het is dan ook belangrijk dat Nederland een eigen visie ontwikkelt op het toepassen van neurotechnologie die is toegesneden op het Nederlands strafrecht. Het ethisch debat over de raakvlakken tussen neurotechnologie in het strafrecht en de onderwerpen privacy, autonomie, lichamelijke en mentale integriteit, en menselijke waardigheid kunnen de visieontwikkeling ondersteunen.