Wat zijn opbrengsten en risico’s van zelfonderzoek en zelfmelden bij fraude en corruptie?
Bedrijven, opsporingsdiensten en het openbaar ministerie zien zelfonderzoek en zelfmelding als waardevolle vormen van informatievoorziening, die fraude en corruptie kunnen voorkomen. Maar er kleven ook allerlei risico’s aan, zoals kosten, beperking in onderzoeksmogelijkheden en de kwaliteit van het onderzoek. Betrokken deskundigen, bestaande uit de uitvoerders en opdrachtgevers van zelfonderzoeken, het openbaar ministerie en de FIOD concluderen dat nadere regulering in Nederland omtrent zelfonderzoek en zelfmelding wenselijk is.
Dat blijkt uit onderzoek van de afdeling Strafrecht en Criminologie van de Vrije Universiteit Amsterdam, uitgevoerd in opdracht van het WODC.
Opbrengsten van zelfonderzoek en -melden
Betrokken deskundigen vinden dat zelfonderzoek (los van, of in combinatie met een zelfmelding) gestimuleerd moet worden. Niet alleen om fraude en corruptie te voorkomen, maar ook in het kader van het zelfreinigende vermogen en de maatschappelijke verantwoordelijkheid van bedrijven en het capaciteitstekort bij opsporing en vervolging. Het biedt bedrijven daarnaast de mogelijkheid tot het nemen van verantwoordelijkheid (of afleggen van verantwoording) en biedt de kans op strafvermindering. Zelfonderzoek (eventueel in combinatie met een zelfmelding) wordt door de betrokken experts ook gezien als een maatschappelijke opbrengst, omdat het de integriteit van Nederlandse bedrijven bevordert.
Risico’s van zelfonderzoek en -melden
Toch zijn er volgens deskundigen ook risico’s van zelfonderzoek en zelfmelden. Risico’s voor bedrijven zijn de kosten, de beperking in onderzoeksmogelijkheden (ten opzichte van opsporingsonderzoek), mogelijke zelfbeschuldiging, de onzekerheid over de vervolgstappen na een zelfmelding en reputatieschade. Het risico voor het openbaar ministerie en de opsporingsinstanties zit met name in de betrouwbaarheid van de informatie. Grootste zorgpunten daarbij zijn de kwaliteit van het onderzoek en van de uitvoerder, de beïnvloeding door de opdrachtgever en het niet aanleveren van aanvullende informatie na een zelfmelding. Ook een negatieve publieke opinie over zelfonderzoek en zelfmelden zien de deskundigen als mogelijk risico voor de opsporingsdiensten en het openbaar ministerie. Voor de maatschappij zitten risico’s in een gebrek aan kennis over fraude en corruptie en in mogelijke rechtsongelijkheid wanneer de vervolgingsbeslissing wordt beïnvloed door een zelfmelding en het voorafgaande zelfonderzoek. Dat laatste roept de vraag op of dit rechtvaardig is ten opzichte van bedrijven die niet in de positie zijn om een zelfonderzoek uit te voeren.
Nadere regulering wenselijk
Nadere regulering is volgens deskundigen wenselijk, hoewel meningen uiteenlopen over de invulling hiervan. Zo kan er onderscheid gemaakt worden tussen de regulering van het zelfonderzoek en de zelfmelding. Daarnaast dient er aandacht uit te gaan naar de betrokkenheid van advocaten bij zelfonderzoek, in het bijzonder de scheiding van de rol van de advocaat als raadsman en de rol van de advocaat als uitvoerder van zelfonderzoek. In het verlengde daarvan zou er meer duidelijkheid moeten komen over het bereik en het gebruik van het verschoningsrecht door de advocaat-onderzoeker. Nadere regulering zal ook bijdragen aan definiëring van de onderwerpen die onderdeel moeten uitmaken van de opdrachtverlening als waarborg voor kwaliteit en onafhankelijkheid van onderzoek en uitvoerders van zelfonderzoek. Het kan duidelijkheid bieden over het moment waarop een zelfmelding dient plaats te vinden, over de gevolgen van zelfmelding (inclusief de te verwachten strafkorting) en over de vraag of het erkennen van schuld een voorwaarde moet zijn voor het gebruik van een zelfonderzoek door het openbaar ministerie.
Mocht de wetgever er voor kiezen om het zelfonderzoek en zelfmelden nader te reguleren, dan kan voor het ontwerp van een Nederlandse regeling inzake zelfonderzoek en zelfmelden, inspiratie worden gehaald uit de onderzochte regelingen in Duitsland, Engeland (en Wales), Frankrijk en de Verenigde Staten. Deze landen lijken overwegend positieve ervaringen met de regelingen te hebben, en zij lijken zowel voor het bedrijf als voor de opsporende autoriteit voordelen te hebben.