Doelgroep voor wettelijke regeling meerouderschap beperkt qua omvang

Voor het invoeren van wetgeving om meer dan twee personen juridisch ouder te laten zijn (meerouderschap) of ouderlijk gezag te geven (meerpersoonsgezag) is het nodig om inzicht te krijgen in wie gebruik zou maken van zo’n regeling. Uit onderzoek blijkt dat vooral ouders die al voor de zwangerschap van een kind kiezen voor meerouderschap (intentioneel), zo’n regeling zouden willen. Bij ouders van  meeroudergezinnen die niet intentioneel zijn, is die behoefte lager, maar deze vorm van meeroudergezin komt wel veel vaker voor. Denk aan samengestelde gezinnen waarin één of beide ouders kinderen hebben van een gescheiden partner. Beide typen meeroudergezinnen ervaren weinig problemen door het ontbreken van de wetgeving. De inschatting is dat een beperkte groep ouders  gebruik zal willen maken van de regeling.

Lang niet alle kinderen groeien meer op in een traditioneel tweeoudergezin. Door scheidingen ontstaan bijvoorbeeld gezinnen met stiefkinderen en -ouders. Ook zijn er ouders die er bewust voor kiezen om kinderen te krijgen en op te voeden met meer dan twee volwassenen. Op dit moment gaat de wetgeving nog uit van maximaal twee ouders en twee personen met gezag. De Staatscommissie Herijking Ouderschap heeft geadviseerd om de mogelijkheid te bieden voor het toekennen van juridisch ouderschap en ouderlijk gezag aan maximaal vier ouders. Het WODC heeft Ipsos I&O gevraagd onderzoek te doen naar de potentiële doelgroep voor wetgeving over meerouderschap en meerpersoonsgezag.

Omvang doelgroep

Vier procent van de volwassenen tussen de 20 en 68 jaar in Nederland geeft in dit onderzoek aan één of meerdere kinderen onder de 25 jaar op te voeden in een meeroudergezin. Bij 3,8% is sprake van een niet-intentioneel meeroudergezin. Het aandeel dat bewust kiest voor meerouderschap (intentioneel meeroudergezin) ligt tussen de 0,06% en 0,24%. Door de kleine aantallen in het onderzoek is de grootte van deze groep moeilijker vast te stellen. Maar op basis van deze verdeling is door de onderzoekers een inschatting gemaakt van het aantal meeroudergezinnen in Nederland met kinderen jonger dan 25 jaar. Daarbij komen de onderzoekers uit op ongeveer 1.700 tot 9.200 intentionele meeroudergezinnen en 108.750 tot 145.000 niet-intentionele meeroudergezinnen. De omvang van beide typen meeroudergezinnen loopt dus nogal uiteen.

Handjes baby, omarmd door volwassenen
Beeld: ©Pixabay

Weinig ervaren knelpunten

Volwassenen in intentionele meeroudergezinnen die geen ouderschap en/of gezag hebben, lopen weinig tegen praktische problemen aan. Veelal omdat er oplossingen worden gevonden voordat de problemen zich voordoen. Over de minder vaak voorkomende situaties als medische situaties en erfrecht wordt nog niet altijd nagedacht en omdat men er niet direct mee te maken heeft, ervaart men deze problemen nu niet. Een enkeling maakt zich hier wel zorgen over.

Ook het merendeel van de volwassenen in niet-intentionele meeroudergezinnen, die geen ouderschap en/of gezag hebben, ervaart geen problemen. Problemen die wel ervaren worden wijken niet af van die in de intentionele meeroudergezinnen, maar deze lijken minder vaak voor te komen.

Behoefte wettelijke regeling

Een groot deel van de intentionele meeroudergezinnen zou gebruik willen maken van een wettelijke regeling, als die er komt. Maar er is ook een deel dat dit niet wil of verwacht dat andere ouders in het meeroudergezin er niet mee akkoord zouden gaan.

Bij niet-intentionele meeroudergezinnen is de wens om gebruik te maken van de regeling relatief kleiner. Slechts 6% van deze ouders zou het graag willen hebben én verwacht dat de andere betrokken ouders akkoord zouden gaan. Aangezien deze groep in aantal echter veel groter, is het mogelijk dat dit type meeroudergezin in absolute aantallen meer gebruik zou maken van de regeling.

Erkenning voor de ouders

De reden om gebruik te willen maken van de regeling is vooral erkenning voor de ouders die nauw betrokken zijn bij de opvoeding, maar juridisch gezien niet een dergelijke status hebben. Redenen om juist niet gebruik te willen maken van de regeling zijn de angst dat de situatie daarmee te chaotisch of complex zou worden. Dat geldt voor beide typen meeroudergezinnen.

Hoeveel meeroudergezinnen daadwerkelijk gebruik zullen maken van de nieuwe wetgeving is  moeilijk vast te stellen. Dit onderzoek biedt alleen de mogelijkheid om enkele schattingen te maken. Wel geeft het een realistisch beeld over de behoefte aan een wettelijke regeling en de omvang en de aard van de problemen die daarmee kunnen worden verholpen. Het onderzoek laat zien dat het waarschijnlijk gaat om een kleine groep mensen, die in het dagelijks leven nauwelijks problemen ervaren. Of hiervoor een wettelijke regeling zou moeten komen, is een afweging voor de wetgever om te maken.