Syrische Nederlanders op sommige gebieden nu minder goed af dan eerste jaren na aankomst
Eerdere onderzoeken lieten zien dat de positie van Syrische statushouders in de eerste paar jaar na hun aankomst vooruitging. Nu blijkt echter dat na gemiddeld zeven jaar die verbetering niet op alle terreinen doorzet. Positief is dat steeds meer Syrische Nederlanders werken en de afhankelijkheid van de bijstand afneemt. Tegelijkertijd gaat hun gezondheid achteruit, ervaren ze een minder goede financiële situatie en hebben zij minder sociale contacten. Dit blijkt uit onderzoek dat het WODC in samenwerking met het RIVM en de Erasmus Universiteit Rotterdam uitvoerde.
Op dit moment wonen er iets minder dan 150.000 mensen van Syrische origine (migranten en hun kinderen) in Nederland; een aanzienlijk deel kwam in de periode van 2014-2016 als vluchteling het land binnen. In 2017 werden 3.000 mensen uit deze groep voor het eerst geïnterviewd; deze groep is daarna gevolgd tot 2022. Het is voor het eerste dat een grote groep vluchtelingen over zo’n lange periode wordt gevolgd.
Meer aan het werk, maar ook nog veel Syrische Nederlanders afhankelijk van bijstand
Vrijwel alle Syrische Nederlanders die tussen 2014-2016 een verblijfsvergunning kregen hebben hun inburgering afgerond. Vooral mannen maakten daarna de stap naar betaald werk, dat aandeel nam de afgelopen jaren ook fors toe. Vrouwen zijn aanzienlijk minder vaak aan het werk. Twee derde van de vrouwen is niet actief op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld vanwege zorg voor het huishouden, studie of ziekte. In de eerste jaren werkten veel Syrische Nederlanders in kleine banen en op oproepbasis. Inmiddels hebben zij steeds vaker een vaste aanstelling en werken zij ook meer uren. Toch heeft nog steeds de meerderheid een tijdelijke baan en blijft de bijstandsafhankelijkheid hoog (38%). Ondanks de betere positie van veel Syrische Nederlanders op de arbeidsmarkt, komt toch meer dan de helft van hen aan het eind van de maand geld tekort.
Minder sociale contacten en meer discriminatie
Syrische Nederlanders zijn in de loop der jaren steeds meer geworteld geraakt in Nederland. De meesten voelen zich Nederlander en voelen zich sterk verbonden met hun woonplaats. Dit vertaalt zich echter niet in sociale contacten, die nemen juist af. Vooral het contact met Nederlanders zonder migratieachtergrond nam de afgelopen jaren af. Vergeleken met de algemene bevolking zijn Syrische Nederlanders vier keer zo vaak sociaal eenzaam. Ook ervaren zij vaker dan voorheen discriminatie. Vergeleken met de algemene bevolking hebben zij relatief veel vertrouwen in Nederlandse instituties, maar hun vertrouwen neemt over de jaren wel af.
Meer psychische ongezondheid
Een toenemend deel van de Syrische Nederlanders beoordeelt hun gezondheid als matig of slecht. Opvallend is dat, in vergelijking met de algemene bevolking, drie keer zoveel Syrische Nederlanders psychisch ongezond zijn. Verder ervaart bijna één op de drie Syrische Nederlanders veel stress, voornamelijk door geldzaken, werk en gezondheid.
Groot verschil tussen hoger en lager opgeleiden
Jongeren en hoger opgeleide Syrische Nederlanders komen beter mee in de samenleving op allerlei terreinen. Zo beheersen zij de taal (veel) beter, zijn vaker aan het werk en zijn gezonder. Daarentegen blijven degenen die zich na hun 45e in Nederland vestigden en de lager opgeleiden op verschillende gebieden juist (ver) achter. Zij beheersen het Nederlands onvoldoende en dat lijkt ook weinig te verbeteren. Net als bij eerdere vluchtelingengroepen bestaat opnieuw het risico dat een aanzienlijk deel van de Syrische Nederlanders – ook bij een gunstige conjunctuur – aan de zijlijn blijft staan.
Het onderzoek
Het rapport maakt deel uit van een breder onderzoeksprogramma naar statushouders in Nederland. Het onderzoeksprogramma omvat een panelsurvey onder Syrische statushouders, met vier ‘waves’ (2017, 2019, 2022, 2024), aangevuld met registergegevens en verdiepende kwalitatieve studies. Sinds 2021 wordt het onderzoek uitgevoerd door WODC, Erasmus Universiteit Rotterdam, het RIVM in samenwerking met het CBS. Het onderzoek wordt gefinancierd door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Justitie en Veiligheid.