Verhoging strafmaximum moord: is veertig het nieuwe dertig?
Onderzoekers van Erasmus School of Law hebben in opdracht van het WODC onderzocht of het vanuit juridisch, wetssystematisch perspectief verantwoord is om de maximale tijdelijke gevangenisstraf voor moord te verhogen van dertig naar veertig jaren. Hiertoe hebben ze de beleidstheorie en de wetssystematiek onderzocht, alsmede interviews afgenomen en een kwantitatieve en kwalitatieve analyse verricht van de rechtspraak inzake moord en doodslag sinds 2006.
Op grond van art. 289 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) heeft de rechter de mogelijkheid om voor moord een levenslange gevangenisstraf op te leggen of een maximale tijdelijke gevangenisstraf van – sinds 2006 – dertig jaren. De maximale tijdelijke gevangenisstraf fungeert daarbij als een alternatief voor de levenslange gevangenisstraf.
De conclusie van het onderzoek is dat het juridisch op zich mogelijk is om het maximum van de tijdelijke gevangenisstraf die op moord is gesteld te verhogen naar veertig jaren, maar dat daar ook aanzienlijke bezwaren aan kleven. Deze, deels wetssystematische, bezwaren leiden ertoe dat voor een verhoging naar veertig jaren een grotere wetgevingsoperatie nodig zou zijn dan alleen een wijziging van art. 289 Sr. Uit het empirisch onderzoek kan de noodzaak of wenselijkheid van een dergelijke wijziging niet worden afgeleid. Zonder gedegen onderbouwing van de noodzaak en integrale beschouwing van de (wetssystematische) gevolgen, is het daarom niet verantwoord (alleen) voor het delict moord de maximale tijdelijke gevangenisstraf te verhogen naar veertig jaren.
Lees het volledige rapport 'Verhoging strafmaximum moord; is veertig het nieuwe dertig?'