De metingen voor de Recidivenmonitor verlopen volgens een vaste methode. Dat maakt de uitkomsten van de verschillende onderzoeken onderling vergelijkbaar. Bij belangrijke dadergroepen worden de metingen herhaald afgenomen, zodat de ontwikkeling van de veroordeelde in kaart wordt gebracht en zodat ook het verdere verloop van strafrechtelijke carrières bestudeerd kan worden.
Hoe de metingen worden gedaan en hoe de gegevens worden verwerkt, is beschreven in de onderstaande brochure. De brochure gaat in op de herkomst van de ruwe onderzoeksgegevens en de bewerkingen die daarop plaatsvinden. Tevens wordt stilgestaan bij de gehanteerde definities en de gebruikte analysetechnieken.
De metingen verlopen volgens een vaste methode, maar soms zijn er toch aanpassingen noodzakelijk. Hieronder staat een overzicht van de belangrijkste wijzigingen sinds 2007. Wanneer een wijziging plaatsvindt worden de recidivecijfers met terugwerkende kracht – dus ook voor oudere cohorten – volgens de nieuwe werkwijze vastgesteld. De vergelijkbaarheid van de cijfers is dus niet in het geding.
Datum inwerkingtreding: 1 juli 2015.
Tot half 2015 werden delicten ingedeeld volgens de (verkorte) standaardclassificatie Misdrijven 1993 (SCM 1993) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Met ingang van 1 juli 2015 wordt de standaardclassificatie Misdrijven 2010 gehanteerd. Deze overstap heeft ertoe geleid dat een groot aantal delicten in de categorie ‘onbekend’ nu wel kan worden ingedeeld, hoofdzakelijk in de categorie ‘overige wetten’. De vulling van type delict is hiermee verbeterd. Een andere belangrijke wijziging is dat het delict ‘schennis der eerbaarheid’ niet meer wordt ingedeeld in de categorie ‘vernieling, openbare orde en lichte agressie’, maar bij de zedendelicten. Door de genoemde definitiewijzigingen is het aantal zedendelicten en delicten vallend onder overige wetten toegenomen, terwijl de categorie ‘vernieling, openbare orde en lichte agressie’ gekrompen is. Dit kan een iets hogere, respectievelijk iets lagere (delict)specifieke recidive tot gevolg hebben.
Datum inwerkingtreding: 1 juli 2012
Sinds 2008 is niet het ministerie van Justitie en Veiligheid maar het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verantwoordelijk voor jongeren die op civielrechtelijke titel in een jeugdinrichting worden geplaatst. Het WODC beschikt niet over de uitstroominformatie van deze groep. Daarom is besloten om vanaf 2012 alleen de recidive te berekenen voor minderjarigen die op een strafrechtelijke titel in een jeugdinrichting werden geplaatst. Dit gebeurt met terugwerkende kracht voor alle jongeren die sinds 1997 zijn uitgestroomd. Het gevolg is dat de recidivecijfers voor de JJI-sector afwijken van eerder gepubliceerde recidivecijfers. Omdat de recidive onder civielrechtelijk geplaatsten lager is dan onder strafrechtelijk geplaatste jongeren is de recidive na het uitsluiten van de civiel geplaatsten gestegen.
Het verwijderen van civiele plaatsingen resulteerde bovendien in een toename van de andere verblijfstitels, met name de voorlopige hechtenis. Verblijven van jongeren die eerst in voorlopige hechtenis zaten en direct daarna onder toezicht werden gesteld, werden voor 2012 samengenomen tot één verblijf, waarbij de verblijfstitel bij uitstroom ‘ots’ was. Sinds civiele plaatsingen niet meer worden meegenomen blijft alleen de voorlopige hechtenis nog staan en is de verblijfstitel bij uitstroom niet meer ‘ots’ maar ‘voorlopige hechtenis’. Door het verwijderen van civiele plaatsingen treedt dus een verschuiving op van jongeren die uitstromen met als titel ‘ots’ naar andere – strafrechtelijke – verblijfstitels, waarbij de verschuiving naar ‘voorlopige hechtenis’ veruit het vaakst voorkomt. Deze verschuiving heeft een dempend effect op de recidive van strafrechtelijke uitstroomtitels. Met name onder de voorlopig gehechten zijn er door deze wijziging jongeren bijgekomen die (voorlopig) niet zullen recidiveren. Dit resulteert in een daling van de recidive na uitstroomtitel ‘voorlopige hechtenis’.
Datum inwerkingtreding: 1 juli 2011
Sinds 2011 wordt de wettelijke maximale strafdreiging van Opiumwetdelicten met meer nauwkeurigheid vastgesteld. Dit heeft te maken met het feit dat de nummering van wetsartikelen in de Opiumwet in 1999 en in 2006 is gewijzigd door het tussenvoegen van nieuwe wetsartikelen. Voorheen werd bij het bepalen van de strafdreiging geen rekening gehouden met de pleegdatum van het Opiumwetdelict, maar dat is nu veranderd. De bijstelling van de strafdreiging is zowel naar boven als naar beneden. Per saldo levert dit een iets hogere (zeer) ernstige recidive op.
Datum inwerkingtreding: 1 juli 2011
In het Justitieel Documentatie Systeem heeft een opschoningsactie plaatsgevonden waarbij feiten die ten onrechte als rechtbankfeit te boek stonden zijn omgezet in kantonfeiten. Als gevolg hiervan is het aantal personen in het onderzoek afgenomen. Bij de meeste projecten van de Recidivemonitor worden namelijk alleen plegers van misdrijven gevolgd. De opschoningsactie heeft vooral consequenties gehad voor het aantal volwassen daders dat jaarlijks wordt gevolgd: de omvang van de cohorten 2005 tot en met 2008 is met ongeveer 2% per jaar afgenomen.
Datum inwerkingtreding: 1 juli 2011
Deze wijziging betreft alleen de recidivemeting onder jongeren die zijn uitgestroomd uit een justitiële jeugdinrichting (ex-JJI-pupillen). In 2011 is gebleken dat een deel van de afgesloten verblijven naar aanleiding van een voorlopige hechtenis geen echte verblijven zijn. Het gaat om celreserveringen van één of enkele dagen, zonder dat er feitelijk iemand heeft vastgezeten of is uitgestroomd. Sinds 2011 kunnen dergelijke ‘schijnverblijven’ nauwkeuriger worden verwijderd. Dit leidt tot een daling van het aantal ex-JJI-pupillen dat is uitgestroomd op de verblijfstitel ‘voorlopige hechtenis’.
Datum inwerkingtreding: 1 juli 2010
De definitie van de frequentie van recidive is in 2010 gewijzigd. Tot 2010 was de recidivefrequentie gedefinieerd als het gemiddeld aantal nieuwe justitiecontacten gedeeld door het totale aantal recidivisten. Zo was de frequentie van ernstige recidive tot 2010 gedefinieerd als het aantal nieuwe, ernstige justitiecontacten gedeeld door het totale aantal recidivisten (i.e. personen met ten minste één recidivezaak, ongeacht de aard of de ernst daarvan). In 2010 is de definitie gewijzigd in het aantal nieuwe, ernstige justitiecontacten gedeeld door het aantal ernstige recidivisten (i.e. personen met ten minste één ernstige recidivezaak). Hetzelfde geldt voor andere recidivecriteria zoals zeer ernstige of onvoorwaardelijke vrijheidsstraf-recidive.
Datum inwerkingtreding: 1 juli 2007
Tot 2007 werd het moment van recidive bepaald aan de hand van de datum waarop een nieuwe strafzaak werd ingeschreven bij het Openbaar Ministerie. Vanaf 2007 wordt niet meer uitgegaan van de inschrijfdatum, maar van de pleegdatum van het delict. De consequentie van deze wijziging is dat de duur tot aan recidive korter wordt. De pleegdatum ligt immers altijd vóór de inschrijfdatum. Een toename van de (prevalentie van) recidive is het gevolg. Tegelijkertijd echter, is het mogelijk dat een delict afgaand op de pleegdatum geen recidivedelict meer is, maar tot het strafrechtelijk verleden gerekend moet worden ('pseudorecidive'). In dat geval gaat de duur tot aan recidive juist omhoog, waardoor de (prevalentie) van recidive afneemt. Het netto-effect van deze twee wijzigingen verschilt per onderzoeksgroep. Over het algemeen veranderen de percentages ten hoogste met enkele procentenpunten, vooral in het begin van de observatieperiode.
Datum inwerkingtreding: 1 juli 2007
De hoogte van de recidive wordt vastgesteld volgens een aantal criteria. Soms worden alle delicten tot recidive gerekend, soms alleen ernstige of zeer ernstige delicten. Vanaf 2007 worden er meer delicten aangemerkt als (zeer) ernstige recidive. Hiervoor zijn twee redenen. Door wijzigingen in artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering kan nu voor meer feiten voorlopige hechtenis worden opgelegd. Deze vallen onder de definitie van ernstige recidive. Daarnaast beschikken we vanaf 2007 over meer delictinformatie, waardoor meer delicten op waarde kunnen worden geschat en nu als ernstig of zeer ernstig worden herkend.