Evaluatie Wet Computercriminaliteit III
Projectnummer | 3106a |
---|---|
Type | WODC-intern onderzoek |
Op 1 maart 2019 is de Wet computercriminaliteit III (hierna Wet CCIII) in werking getreden. Deze nieuwe wet moet het ‘juridisch instrumentarium voor de opsporing en vervolging van computercriminaliteit’ versterken. De wet bevat zowel wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering als van het Wetboek van Strafrecht. In het Wetboek van Strafvordering zijn twee bevoegdheden toegevoegd, namelijk de hackbevoegdheid (artt. 126nba, 126zpa en 126uba Sv) en de ontoegankelijkmaking van gegevens (art. 125p Sv). In het Wetboek van Strafrecht zijn de volgende bepalingen opgenomen/gewijzigd: het overnemen en helen van gegevens (artt. 138c en 139g Sr) en online handelsfraude (art 326e Sr). Daarnaast is de strafbaarstelling van het verleiden van minderjarigen tot ontucht en grooming verruimd (aanpassing van de artt. 248a en 248e Sr). Opsporingsambtenaren mogen voortaan zogenoemde lokpubers inzetten die zich als minderjarigen voordoen.
In dit evaluatieonderzoek wordt de gehele Wet CCIII geëvalueerd. Daarbij zal gekeken worden naar het doel en de veronderstelde werking van de wet, de uitvoering van de wet in de praktijk en de vraag of de beoogde doelstellingen van de nieuwe wet behaald (kunnen) worden. In september 2022 is deel 1 van de evaluatie verschenen (A. van Uden, C.A.J. van den Eeden, J.J. van Berkel, De hackbevoegdheid in de praktijk, WODC, 2022). Daarin is gekeken naar de uitvoering van de hackbevoegdheid in de praktijk.