Forensische zorg: minste recidive na ambulante trajecten en na tbs
Voor de tweede keer komt het WODC met cijfers over de strafrechtelijke recidive na forensische zorg. Deze keer betreft het de groepen die in de jaren 2013, 2014 en 2015 uitstroomden. Voor het eerst is nu onderscheid gemaakt tussen types forensische zorg die de justitiabelen hebben ontvangen.
De term forensische zorg verwijst naar geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en verstandelijk gehandicaptenzorg onder een strafrechtelijke titel. Vaak wordt bij forensische zorg in de eerste plaats aan de tbs-maatregel gedacht. In werkelijkheid maken tbs-gestelden echter een steeds kleiner deel uit van de uitstroom uit de forensische zorg, inmiddels minder dan 5%. De meeste forensische zorg vindt heden ambulant plaats, een kleiner deel in gesloten behandelcentra met verschillende beveiligingsniveaus, in het gevangeniswezen en in instellingen voor beschermd wonen. In veel forensische zorgtrajecten volgen meerdere van deze zorgtypes elkaar op. Dat gebeurt als ontvangers van forensische zorg na schending van voorwaarden in detentie terecht komen, als gedetineerden vervroegd vrijkomen onder de voorwaarde zich in forensische zorg te begeven, als intramurale zorg in het kader van resocialisatie wordt afgeschaald naar ambulante zorg, of als aan het eind van een forensische behandeling verblijf in een beschermde woonvorm wordt geïndiceerd.
Belangrijkste bevindingen
- In de jaren 2013 tot en met 2015 eindigden ongeveer 17.500 strafrechtelijk trajecten met forensische zorg. In de meeste gevallen ging het om trajecten met uitsluitend ambulante zorg (51%) en trajecten met tenminste een periode in detentie (39%). Een verhoudingsgewijs klein deel betrof tbs-trajecten (4%) en andere trajecten met intramurale forensische zorg (6%).
- Het percentage personen dat binnen twee jaar een nieuwe delict had gepleegd, lag na trajecten met detentie bij 52-53% (9-11% zeer ernstige delicten), twee keer zo hoog als na ambulante trajecten met 26-27% (2-3% zeer ernstig). Bij tbs-trajecten betrof dit 18-20% (4-7% zeer ernstig) en bij de overige trajecten met intramurale zorg 34-37% (3-6% zeer ernstig).
- De groep die een forensisch zorgtraject met detentie heeft doorlopen, had het zwaarste strafrechtelijk verleden en hierdoor al bij voorbaat een grootere kans om te recidiveren. Dit kan het hogere percentage recidivisten echter slechts ten dele verklaren. Waarom na ambulante zorgtrajecten zo veel minder wordt gerecidiveerd dan na trajecten met detentie is niet bekend.
Dit onderzoek heeft een meer gedetailleerd beeld van de recidive na forensische zorg opgeleverd. In vervolgonderzoek zal het WODC ook delicten in kaart brengen die tijdens forensische zorgtrajecten worden gepleegd. Daardoor ontstaat een volledig beeld van de strafrechtelijke recidive van ontvangers van forensische zorg.
Lees het volledige rapport Recidive na forensische zorgtrajecten met uitstroom 2013-2015.