Meerwaarde van nieuwe grond voor voorlopige hechtenis bij geweld tegen personen met een publieke taak in de praktijk gering
In opdracht van het WODC evalueerde een team van onderzoekers van de Universiteit Utrecht de Wet uitbreiding gronden voorlopige hechtenis. Daarbij is nagegaan in hoeverre de nieuwe grond voor voorlopige hechtenis bijdraagt aan een snelle en door de wetgever gewenste reactie op strafbaar gedrag in de publieke ruimte of jegens personen met een publieke taak. De nieuwe grond draagt volgens de onderzoekers in zeer beperkte mate bij aan een snelle en door de wetgever gewenste reactie op strafbaar gedrag in een voor het publiek toegankelijke plaats of jegens personen met een publieke taak.
In 2015 werd het mogelijk voor de officier van justitie om voorlopige hechtenis te vorderen in geval van verdenking van openlijke geweldpleging, brandstichting, bedreiging, (zware) mishandeling of vernieling begaan op een voor het publiek toegankelijke plaats, dan wel gericht tegen personen met een publieke taak, waardoor maatschappelijke onrust is ontstaan. De berechting moet dan wel binnen de termijn voor het snelrecht (binnen 17 dagen voor de rechter) plaatsvinden. Het doel hiervan is het slagvaardig aanpakken van geweld tegen personen met een publieke taak en/of in de openbare ruimte, ook in gevallen waarin de reeds bestaande gronden voor voorlopige hechtenis niet van toepassing zijn.
Lees het volledige rapport: Wie de schoen past? De snelrechtgrond in de praktijk.
Te complexe zaken
Het fenomeen snelrecht (en het feit dat daarmee veelal voorlopige hechtenis gepaard gaat) wordt als zodanig door niet veel van de bevraagde officieren van justitie, rechters-commissarissen, politierechters en advocaten ter discussie gesteld. De nieuwe grond blijkt echter in een zeer beperkt aantal gevallen te worden gebruikt. Veelgenoemde redenen daarvoor zijn dat zaken vaak te complex zijn om ze binnen de termijn van het snelrecht af te doen en dat de reeds bestaande gronden voor voorlopige hechtenis al kunnen worden toegepast. Er is volgens de onderzoekers zelden sprake van een zogenoemde first offender, die een relatief makkelijk te bewijzen strafbaar feit heeft gepleegd dat binnen de parameters van de snelrechtgrond valt, maar waarop geen andere gronden voor voorlopige hechtenis van toepassing zijn en waarvoor wel een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te verwachten is. In veel gevallen van geweld tegen personen met een publieke taak of van overlastgevende misdrijven in de openbare ruimte is voorlopige hechtenis mogelijk op grond van de ‘traditionele’ gronden.
Toegevoegde waarde
De meeste betrokkenen geven in de enquête en interviews die onderdeel uitmaken van het onderzoek aan een beperkte toegevoegde waarde te zien in de ‘snelrechtgrond’. Een enkele respondent geeft aan ook fundamentele bezwaren tegen de grond te hebben in verband met de onschuldpresumptie. Bovendien stellen de onderzoekers vast dat het niet altijd duidelijk is wanneer voldaan is aan de eis van ‘maatschappelijke onrust’. Dat neemt niet weg dat veel respondenten menen dat het voor de hand ligt dat in geval van geweld tegen personen met een publieke taak aan voorlopige hechtenis wordt gedacht. Respondenten geven daarbij wel aan dat in alle gevallen maatwerk moet kunnen worden geleverd en dat het dus niet altijd ook daadwerkelijk tot onmiddellijke vrijheidsbeneming komt: ook zonder voorlopige hechtenis kan snelle berechting toegevoegde waarde hebben.