Artikel 2.3 Wfz draagt nog beperkt bij aan betere aansluiting forensische en reguliere zorg

Artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) is in het leven geroepen om personen vanuit een strafrechtelijk kader door te geleiden naar reguliere verplichte zorg. Hoewel betrokken ketenpartners ook positieve aspecten benoemen, wordt het artikel anderhalf jaar na inwerkingtreding (nog) beperkt ingezet. Praktische problemen in de uitvoering en verschillende principiële bezwaren maken dat er weerstand is tegen artikel 2.3 Wfz in de huidige vorm.

Voor verdachten met psychische problemen kan de strafrechter via het ‘schakelartikel’ 2.3 Wfz een machtiging verlenen voor verplichte zorg volgens de Wet verplichte GGz (Wvggz) of de Wet zorg en dwang (Wzd). Dat kan op verschillende momenten in de strafrechtelijke procedure, zowel bij de uitspraak in een strafzaak als na afloop van een straf of maatregel. De bedoeling is dat op deze manier de zorg kan doorlopen, ook na afloop van het straftraject.

Uitvoeringsproblemen

Het onderzoek laat zien dat artikel 2.3 Wfz ruim honderd keer is toegepast sinds januari 2020. Vooral uitvoeringsproblemen zijn de oorzaak voor deze relatief kleine bijdrage aan de doorstroom van forensische naar reguliere zorg. Zo hebben strafrechters nog weinig kennis en ervaring met de mogelijkheden van artikel 2.3 Wfz. Ook vormt de tijdrovende en arbeidsintensieve voorbereidingsprocedure voor de machtigingen een knelpunt. Ook zijn er juridische barrières om persoonsgegevens van patiënten uit te wisselen tussen zorgaanbieders en justitiële instellingen. Daarnaast speelt het capaciteitsgebrek, met name van de beveiligde bedden, in de algemene en forensische zorg een belangrijke rol. De doorgeleiding naar verstandelijk gehandicaptenzorg op basis van de Wzd komt door problemen in de voorbereiding nog nauwelijks van de grond.

Mogelijkheden en maatwerk

Toch zijn er ook factoren die de uitvoering van artikel 2.3 Wfz verder kunnen versterken. Zo biedt het artikel mogelijkheden voor meer doelgroepen en meer maatwerk. Ook geeft het landelijk dash¬board beveiligde bedden meer inzicht in beschikbare behandelplaatsen. Daarnaast kan een uitbreiding van het -op basis van de WvGGz verplichte- regio-overleg de samenwerking tussen ketenpartners op het grensvlak van zorg en beveiliging verder verbeteren.

Terughoudendheid

Naast de uitvoeringsproblemen en verbeterkansen speelt dat de algemene GGz terughoudend is om patiënten met een strafrechtelijk verleden op te nemen. Zij voelt zich onvoldoende in staat om mensen met een verhoogd delictrisico te behandelen, doordat ze de benodigde beveiliging niet kan bieden.
In de praktijk blijkt dat personen met meerdere problemen zoals psychische stoor¬nissen, verslaving en/of verstandelijke beperking in combinatie met risicovol gedrag moeilijk te plaatsen zijn en daardoor tussen wal en schip vallen. Zoals een rechter het tijdens het onderzoek verwoordt: ‘De GGz wil hen liever niet, voor tbs zijn zij te licht, in de gevangenis leren ze te veel, en de maatschappij heeft van hen erg veel last.

Principiële discussie over zorglandschap

Vanuit het GGz-veld wordt daarom een forensische versie van artikel 2.3 Wfz voorgesteld voor personen bij wie ook delictpreventie noodzakelijk is. Daarnaast zijn er vernieuwende initiatieven in de praktijk zoals een ‘transforensische werkwijze’, die zich juist richt op ‘moeilijke’ doelgroepen. Het verder onderzoeken van deze voorstellen en praktijkinitiatieven kan echter niet los worden gezien van een meer principiële discussie over de doorstroming vanuit een strafrechtelijk kader naar reguliere verplichte zorg als centraal doel van artikel 2.3 Wfz. Een belangrijke vraag daarbij is hoe het zorglandschap als geheel eruit zou moeten zien gegeven de behoeften van verschillende doelgroepen.

Eerste deelonderzoek wetsevaluatie

Dit is het eerste deelonderzoek van het vijfjarige onderzoeksprogramma Evaluatie wet forensische zorg dat het WODC uitvoert. Tegelijk met dit WODC-onderzoek verschijnt een evaluatieonderzoek naar de Wvggz en Wzd dat het AUMC in samenwerking met het Trimbosinstituut op aanvraag van het ministerie van VWS heeft uitgevoerd.