Overheid kan georganiseerde drugscriminaliteit onbedoeld faciliteren
De Nederlandse overheid kan georganiseerde drugscriminaliteit op verschillende manieren onbedoeld faciliteren. Dit blijkt uit een onderzoek dat Erasmus School of Law in opdracht van het WODC heeft uitgevoerd. Wel was het in het onderzoek moeilijk om overheidsoptreden en -beleid direct te relateren aan concrete voorbeelden van georganiseerde drugscriminaliteit.
Vormen van onbedoelde overheidsfacilitering
Een eerste vorm van onbedoelde overheidsfacilitering kan ontstaan wanneer de aanpak van georganiseerde drugscriminaliteit leidt tot verschuivingen van criminele activiteiten naar andere verschijningsvormen van criminaliteit (fenomenen), locaties of beleidsdomeinen. Op zulke verschuivingen wordt volgens de onderzoekers niet altijd goed geanticipeerd, waardoor de overheid het zicht op een crimineel fenomeen kwijtraakt en soms zelfs veronderstelt dat het probleem verdwenen is. Hierdoor wordt capaciteit elders ingezet en gaan opgebouwde expertise en kennis mogelijk verloren.
Ten tweede kan onbedoelde overheidsfacilitering het gevolg zijn van bewuste belangenafwegingen binnen het georganiseerde (drugs)criminaliteitsbeleid maar ook tussen beleidsdomeinen zoals veiligheid, economie, huisvesting of gezondheid. In die afweging kan aan andere belangen een hogere prioriteit worden toegekend dan aan het voorkomen van bepaalde risico’s van (georganiseerde drugs)criminaliteit. Zo kunnen economische belangen die zich bijvoorbeeld vertalen in beleid gericht op het creëren van een gunstig vestigingsklimaat voor bedrijven, uiteindelijk ook kansen bieden voor criminelen.
Tot slot kan sprake zijn van onbedoelde overheidsfacilitering wanneer nieuw beleid wordt opgesteld zonder daarbij rekening te houden met mogelijke effecten die de criminaliteit juist bevorderen. Een voorbeeld is het privatiseren of liberaliseren van bepaalde markten zonder de eventuele criminaliteitsrisico’s te monitoren.
Voorkomen en tegengaan van onbedoelde overheidsfacilitering
Om onbedoelde overheidsfacilitering van georganiseerde drugscriminaliteit tegen te gaan, is het volgens de onderzoekers van belang dat fundamentele uitgangspunten van het Nederlands drugsbeleid (zoals de nadruk op het opwerpen van barrières, intensievere controles en een strengere strafrechtelijke aanpak) duidelijk en gedragen zijn. De onderzoekers raden aan om een discussie hierover te starten met een breed scala aan publieke en private partijen maar ook met wetenschappers op het terrein van georganiseerde drugscriminaliteit. Vragen hoe de overheid tegenover drugs in de samenleving aankijkt, welke uitgangspunten er aan het drugsbeleid ten grondslag liggen en welke boodschap de overheid doet uitgaan over drugsgebruik, -productie en -handel moeten daarbij centraal staan. Bij het ontwikkelen van beleid spelen morele en politieke argumenten over hoe tegen drugs wordt aangekeken vaak een belangrijke rol. Beleidsmakers zouden meer moeten kijken of hun beleid aantoonbaar werkt (evidence based is). Ten tweede moet de overheid structuren inrichten die overheidsorganisaties dwingen over de grenzen van de eigen organisatie of het eigen beleid te kijken. In de interviews met publieke en private partijen evenals wetenschappers op het terrein van georganiseerde drugscriminaliteit werd gepleit voor de oprichting van een (onafhankelijke) commissie waarin vanuit verschillende beleidsdomeinen naar de problematiek rondom drugs en georganiseerde drugscriminaliteit wordt gekeken. Zo’n commissie moet niet meebewegen met politieke trends maar moet een langetermijnbeleid opstellen waarin systemische problemen worden geanalyseerd en geadresseerd. Tot slot wordt aangegeven dat er bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid meer rekening moet worden gehouden met mogelijke verplaatsings- en criminaliteitsbevorderende effecten van dat beleid.