Re-integratie (ex-)gedetineerde personen komt niet goed van de grond
Voor het verminderen van recidive na een gevangenisstraf is het van groot belang dat gedetineerde personen tijdens detentie al aan re integratie werken. Maar de re-integratiemogelijkheden bereiken lang niet alle gedetineerden. Vooral de mensen die korter dan drie maanden in de gevangenis verblijven en de mensen met complexe problemen zijn daar de dupe van. De universiteit Leiden deed - in opdracht van het WODC – onderzoek naar hoe (ex-)gedetineerde personen het re integratieproces beleven.
De kans op herhaling van strafbaar gedrag na detentie is groot: binnen twee jaar komt bijna de helft van de ex‑gedetineerde personen weer met justitie in aanraking en bijna 27% komt weer in detentie terecht. Om deze recidivecijfers te verlagen, werken de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), reclassering (3RO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) samen aan de re-integratie van ex-gedetineerde personen.
Personen die het meest ondersteuning nodig hebben, worden niet bereikt
Volgens het beleid wordt er vanaf het begin van de detentie aan re-integratie gewerkt. Maar uit het onderzoek blijkt dat er nauwelijks aanbod aan re-integratieactiviteiten is voor de groep mannen die minder dan drie maanden in de gevangenis verblijven. Terwijl er juist binnen deze groep sprake is van (multi)problematiek, zoals problemen met alcohol en drugs, onderdak, op financieel en/of op psychisch gebied.
In Nederland verblijft slechts een derde van alle gedetineerde mannen en vrouwen meer dan drie maanden in de gevangenis. Voor deze personen bestaat wel een meer uitgebreid aanbod aan re-integratieactiviteiten. Maar of ze daar toegang toe krijgen, is (deels) afhankelijk gemaakt van het gedrag in detentie. Dat betekent dat gedetineerde personen met goed gedrag meer vrijheden en re-integratiemogelijkheden kunnen krijgen. Dat werkt goed voor de zelfredzame personen. Er zijn echter veel gedetineerde personen die niet zelfredzaam zijn en die zich vanwege hun complexe problematiek onwenselijk gedragen. Het systeem zorgt er dus ervoor dat personen die de ondersteuning het meest nodig hebben, juist de minste toegang tot re-integratieactiviteiten hebben.
Vaak geen onderdak en inkomen
Bij vrijlating is het cruciaal dat tenminste vijf basisvoorwaarden op orde zijn: ID-bewijs, onderdak, inkomen, schuldenaanpak en zorg. Toch lukt dat niet voor een groot deel van de onderzoeksgroep. Vooral op het gebied van inkomen en onderdak ervaren personen die uit detentie komen problemen. Zo verlaat ruim de helft van de onderzochte groep de gevangenis zonder inkomen uit werk of een uitkering. Ook heeft bijna een kwart van de ex-gedetineerde personen in dit onderzoek na vrijlating geen onderdak. Soms wordt formeel voldaan aan de basisvoorwaarde onderdak, bijvoorbeeld via begeleid-wonen of inwoning bij vrienden of familie. Maar gedetineerden ervaren deze oplossingen niet als wenselijk of zelfs als een risicofactor op recidive. Ook melden ex-gedetineerde personen veelvuldig problemen met het verkrijgen van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), waardoor ze langere tijd geen werk en/of dagbesteding hebben. Dit ervaren ze als zeer belemmerend voor het re-integratieproces.
Dubbele rol re-integratieprofessionals draagt niet bij aan vertrouwen
(Ex-)gedetineerde personen hebben over het algemeen weinig vertrouwen in de betrokken instanties en de re-integratieprofessionals. Daarnaast bestaat er onbegrip over de dubbele rol van de re-integratieprofessionals. Zo bieden de casemanagers in de gevangenis ondersteuning bij de re-integratie, maar ze zijn ook degenen die slecht nieuws brengen over degradatie na onwenselijk gedrag of het weigeren van een verlofaanvraag. Datzelfde speelt bij de reclasseringswerkers die personen na detentie ondersteunen maar ook adviseren of iemand het voorwaardelijk deel in detentie moet doorbrengen.
Gebrek aan tijd, toegankelijkheid en hulp door re-integratieprofessionals
De helft van de gedetineerde personen in het onderzoek ervaart een gebrek aan tijd, toegankelijkheid en hulp door re‑integratieprofessionals. Ze weten vaak niet weten bij welke instanties ze moeten zijn, hoe ze aanvragen kunnen doen, hoe procedures werken, of zelfs wanneer zij vrijkomen. Ook professionals ervaren de complexiteit van systemen, waardoor de informatie-uitwisseling niet soepel verloopt. Tot slot ervaren gedetineerde personen weinig emotionele ondersteuning en voorbereiding op het leven buiten. Het leven in detentie is uiterst gestructureerd en georganiseerd vergeleken met het complexe leven buiten. De eerste periode na detentie wordt – na de eerste vreugde - doorgaans als heftig ervaren en kan daardoor tot problemen leiden.
Aanbevelingen voor beleid en praktijk
De onderzoekers doen in hun rapport verschillende aanbevelingen voor de vormgeving en de uitvoeringspraktijk van het re-integratiebeleid. Zo dienen re-integratiemogelijkheden voor iedereen in detentie toegankelijk te zijn, ongeacht het vertonen van wenselijk gedrag. Daarnaast is het van belang om beleid te maken zodat ook kortverblijvende personen in detentie kunnen werken aan re-integratie ofwel om alternatieven voor korte detenties nader te verkennen.
Verder kan een betere afstemming van de regierol en informatie-uitwisseling tussen professionals de informatievoorziening naar (ex-) gedetineerde personen verbeteren en onduidelijkheid over aanvragen en processen verminderen. En door de opleiding en scholing van re-integratieprofessionals diepgaander te richten op het combineren van de duale taak van controle en begeleiding, kan de doelgroep die beter begrijpen. Daarbij dient ook aandacht te zijn voor de wijze waarop ze zich beter kunnen verbinden tot de (cultureel) diverse detentiepopulatie (interculturele competenties).